Een onverwachte vreugde
Vleide zich naast mij neer
Stralende warmte
Waaraan ik mij koester
Een nieuw gevoel voor ons beide
We waren al verbonden
Wie heeft wie gevonden
De afstand geslecht die ons scheidde
Een onverwachte vreugde
Vleide zich naast mij neer
Stralende warmte
Waaraan ik mij koester
Een nieuw gevoel voor ons beide
We waren al verbonden
Wie heeft wie gevonden
De afstand geslecht die ons scheidde
Vanuit een ander raam
Kijk ik van onder naar boven
Namen geschreven in de lucht
In vogelvlucht mijn leven zien
Het geven en dan sterven.
Het licht op het water
Breekt in losse flarden
Uit een
Ze beuken tegen de kant
Onpeilbare donkerte
Vertraagt mijn blik
Ik slik en huiver
Keer mij om
Kom, we gaan wat drinken en praten
Luisteren naar wat zoal boven komt drijven
We proosten op diepte, en de waan van het bestaan.
Om uitbundig te blijven en in stilte te gaan
Laatst sprak een
steen mij aan
Een grote zwerfkei
Hij lag daar zwaar
en slaakte een zucht
Een windvlaag raakte mij
Hij verhaalde over
zijn dwalen en zwerven
Ik zag de diepe kerven
aan zijn ruwe oppervlak.
Hij liet zich gewillig leiden door krachten in de natuur
Eerder, lang geleden, in een ver vergeten uur.
Ik vertelde over deze mensentijd
Over hoop, geloof en liefde
haat, jaloezie en nijd
Opgelucht met onze dialoog leek het kort
alsof hij licht bewoog
Ook hij was ontstaan uit binnenvuur
Uit warme passie van de natuur
Oud, koud maar vol verlangen
Sprak hij zacht
Over een Oost-West verbindende kracht
Een samentrillend leven
Zoals vuurstenen vonken geven
Zo vormen harten
Cirkelend in elkaar
Jou en mij werkelijk en waar
Onze zielen dichtbij
Het trillend licht
In het lege ei
Toen mijn vader zijn pijp aanstak
En zijn lucifer plantte
Wist ik
Nooit meer een mooier licht
Nooit meer een beter idee
Nooit, aardser dieper zielenzicht
Mijn vader, zijn vuur en het ei
Laten bezinken
Blijven drijven
Niet verdrinken
Blijf trouw aan jezelf
Alleen
Gelaten
Verraden voelen
En intens alleen
Verlaten door je lijf
Wil je dat ik blijf slapen….
Schuif je dan een stukje op
Leven op het scherpst van de snede
Tijd splijt in facetten
Het jaar heeft de dagen bijna ingeslikt
Goed opletten
Voor je het weet ben je uitgetikt
Winter kwam met brede slagen
Ze werpt een koud en ragfijn kleed
Daaronder, in de kiem wordt al gesmeed
Voor latere, nieuwe dagen
***
Het is er warm en onaards licht
Veilig diep verborgen
Geen kennis nog van morgen
Tijdloos zonder gewicht
***
Later zal de zon ontsluiten
De kiem wordt uitgelicht
Binnen wordt weer buiten
Met even grote slagen
Als in het begin van dit gedicht
In drie bedrijven drie keer rond de aarde gaan
Aangeraakt
Opgetild
Geliefd
Bemind
Bedrogen
Neergesmeten
Het doek valt.
Ik leef ! en speel verder.
Ze riepen je naam
Galmend tussen witte muren
Echoënd in magneten
Onbreekbaar ijle liefde
Vult de tussen ruimte
Tere handen houden los
Je spaart woorden in broze huid
Kijkt en luistert
Luistert niet naar ons
Gevoelens zie je niet
Je hoort ze evenmin
Liefde in het begin
Of, later het verdriet
Had ik maar ’n oog
Dat door sluiers kijken kon
Hoe vriendschap begon
Of, hoe woede bewoog
Een stil en voelend weten
Meer dan dat ik zie
Alles is energie
Een oer krachtketen
Ze trekt en verbindt
Boven onder, overal
Stroomt ze, zoekt en vindt
Het wiegje bleef leeg
Zou zich vullen met gedachten
Aan een onvoltooid voorbij verwachten
Mijn moeder baarde
Huilde en zweeg
Ik stond buiten en staarde
Naar vroege sneeuw op zwarte aarde
Muren van intolerante
Blaaskakerige dikke huiden
Ver weg
Buiten hun beperkte zicht
Ligt het Aanvoelend Weten
Niet om te graaien
Maar om voorzichtig te worden uitgelicht