Lichtvoetig nam ze de dag op en keerde haar om
In en tussen de uren door probeerde ze niet te lachen.
Zo leuk is het allemaal niet op het eerste gezicht
Lichtvoetig nam ze de dag op en keerde haar om
In en tussen de uren door probeerde ze niet te lachen.
Zo leuk is het allemaal niet op het eerste gezicht
Ochtend zomer tuin
Koele zware glinstering
Langzaam opstijgend
Verdampt de regendruppel
Verlichting achterlatend
Er staat een rem op ruisen
De Ingetogen zee vertraagt
Steevast in de onderstroom
Dieper en stiller
Tot de slaap bezit neemt
Van beweging en geluid
De nacht is in
Ik ben uit
De delen passen maar raken niet
Zinderend zwijgen ze
af en aan
Dichterbij is verderop gegaan
We ontzien onze ogen
Want eens elkaar aangeraakt
Is aan voorgoed een einde gemaakt
Een onverwachte vreugde
Vleide zich naast mij neer
Stralende warmte
Waaraan ik mij koester
Een nieuw gevoel voor ons beide
We waren al verbonden
Wie heeft wie gevonden
De afstand geslecht die ons scheidde
Donker is niet meer
Dan afwezigheid van licht
Waarin ik jouw gezicht
Blijf zien keer op keer
Kom terug
En verdicht mij
Verlicht mij met woorden
Thuis komen
Geef mij zinnen die beminnen
Woorden waarmee ik bouwen kan
Aan ijle overdag dromen
Luchtig in gedachten
Vluchtig voor de avond valt
En het weer uitvliegt
Nu het water aan mijn lippen staat
Ik de aarde niet meer voel
Met mijn voeten
Teken ik kringen
Ringen rond de zon
Steeds grotere tot kracht
Mij laat oprijzen
En ik naar beneden kijk
Zodat ik kan grijpen
Wat ik eerder niet begrijpen kon
De nagloed van je woorden
Branden in mijn huid
Ons verstikkend zwijgen
Ik adem in
Jou laat ik uit.
Pas gemaaid maisveld
De uitgehongerde gans
Pikt gakkend het goud
Ik reik en raak je
Smeed gedachten banden
Doen in deze dagen
Waarin blote handen
de ander zouden willen dragen
Op afstand zij aan zij
Ik denk je dichterbij
De waan los
Van het zinnige zien
Verschoten kleuren
In oplichtend wit
Wetend dat in ieder mens
Een ware kern zit
Zie ik in iedere boom
Een onderliggend bos
Afstand nemen
De lijn onderbreken
Voor in achteruit
Durven
En het besef laten komen
Dat richting zich niet laat leiden
Dagdromen niet zijn te mijden
En Vreugde Vol is waar we eerder niet keken
Binnen ingesloten
Zoek ik het midden
En mijd de grens
Vogels zien de mens
Door een raam
Ze zingen je naam
Zie en leer
Van hun laatste wens
Voor wie droef
Niet de lente ziet
Verstrikt geraakt in de winter groef
Luidt de bel
Dek de tafel en
Roep de gasten
Grijp het grootse
Graai en groei
De Magnolia staat in bloei
Ik loop deze avond op de dijk
*
Spinnenweb en regenbogen
Trekken lijnen ver naar binnen
Dieper dan door meeste zinnen
Wordt mijn hart intens bewogen
*
Een samenspel met de kosmos
Nietig voelen maar compleet
Weten dat je weet
Alles hangt samen niets is los
*
Verbonden ben ik verbinden zal ik
Gaandeweg
Loslaten
Ruimte maken
Zonder twijfel en niet bang
Klaar
Zodat ik nieuw ontvang
Overal waar we landen
Zijn Banden van liefde
Vouwbaar
Totdat het past
Jou met mij
Hier met daar
Ik voer bij dichte mist de haven binnen
Behoedzaam turend zocht ik jou
Of een contour dat ik vertrouw
Ik hoorde een meeuw, krijsend buiten zinnen
Toen heb ik je blik herkend
Tomeloos diep en sprankelend
Het maakte me broos en wankelend
Heb ik mijn ogen afgewend
In dit lichte stille water
Weet ik nu in blij verdriet
Als je de ander in jezelf ziet
Zal het goed komen later
Heel veel later
Gister nog
Zag ik het weer
Het kleed dat werd weggetrokken
Of liever eerder opgetild
Ongemerkte zieletijd
Voorgoed weg
Voor altijd
Het spoor kwijt
Golven bladgoud en
Splinters eikel schieten
Onder mijn fietsband weg
De Versnipperaar waart rond
Graait en grijpt
Knijpt in al het leven
Sappen verzamelend
Rust de boom
Later, na de langste nacht
Zal een warme streling
Zijn ruwe bast beroeren
Hij zal in volle kracht komen
Zich oprichten
Nu mag hij, hij laat zich niet langer intomen
Ik bevind mij in superpositie
Tegelijk hier én daar
Ik heb mijn bril afgezet
Het maakt me lichter
En ik zie dan beter dichterbij
Zompig zakt mijn zilte druppel
In het drassige waterland
Suizend zwieren duizend veren
Stormachtig in haast wijkende lucht
Luisterend naar krakende bomen
Leer ik hier om stil te zijn
Plooiend binnenin getogen
Weet ik mij onbewogen en klein
Los gekomen
Draden van het spinnenweb
Dansend door een bries
Schittert de zon
Ze wenken mij
Ik kan volgen
en me laten leiden
In deze zachte
beweging
Niet meer vast gezet
Vanuit het volle vuur
Stroomt blijvende warmte
Waarin verend donzige vlammen
Mij lieten landen
In dit Godvergeten Uur
Hun schoon verwelken
Tot in de diepste laagVerijlde kleuren
Aarde diepe geurenWie zegt mij
Dat ik de essentie
Niet in dit terugtrekken
Uit het leven zie
Met beide handen
Een zwakte raken
Stilaan stromend maken
De kracht van zacht
Of
Versplinter en verdeel
Met koud en blind vermogen
Van versteende macht
Ik wacht op opkomend tij
Voor het wissen
Van te snelle woordenLosse gedachten
Die bij nader inzien
Niet passen bij mijZwijgen verstaan
Stilte begrijpen en er in opgaan
Pas aangeplante bomen
Hun tere wortels
Onvast nog
Wankelen in de eerste stormVingers graaien in moeder aarde
Jouw kroon, mijn kruin reiken naar licht
We delen de ruimteWaarin jullie ons adem geven
Wij alles nemen
En niets geven
Dan afval
Tussen de openingsdans en de eindkrak
De oerknal en de afscheidskus
Kruisen onze wegen
We bewegen op de maat
Of juist niet
Niemand die het ziet
Alleen jijzelf vroeg of laat
Haastig vertier
In vluchtige stegen
De velden van verveling
Daar gelaten
Verlaat geel licht
Hergebruikt en opgesmukt
Door met klammig zweet
Beslagen ramen
De maan en
Haar andere kant
In een zachte bries
Kom jij aan mij voorbij
Ik sluit mij aan
Zet mijn venster openOp een kort stil moment
In een wattige schemering
Voel ik dat je bij me bentIk ga niet voor of achteruit
Tijd is roerloos in herinnering
Zwarte warrige lijnen
Vormen sporen
In oogverblindend witIk volg ze niet
Laat mij staan
Opgaan in deze vlakteGeen beweging
Geen gekraakIn deze stille kou
Maak ik mijn eigen sporen
Verweven met die van jou
Op de bovenste plank
Rustend en rijpend
De zinnen overdacht
Talloze keren herlezenOok al spreek ik ze zacht
Met gesloten ogen
Je zou ze kunnen uitpakken
Ze in kunnen zienHet is te vroeg en
Ook te veel
Ik draag ze voor aan de nacht
Voor ik ze met jou deel
Bleke midwinter
Traag licht in stille kleuren
Rust voor uitbarsting
In het mistig lantaarn licht
Stille gesloten deuren
Vage contouren in het venster
De gastvrije open gordijnen
Omvatten kille kleuren van eenzaamheidGrijs met zwarte randen
En het onderscheidend wit
Van de deurbel
Vanuit het feestbezinksel
Neem ik de touwladder
Van de slaap
Tree na tree de stilte inDan het schel luiden van de bel
Ik weet het
Maar
Als het kan
Roep dan zacht mijn naam
Opdat zij niet schrikken
Allen die ik lief
Zo lief heb gehad…..
Je volle liefde
In vleugels die omhelzen
Ik voel de witte stof
Teken de baleinenMijn adem stokt
Jij!
Open mij
Dan zal ik zelf sluiten
En laat ik leven vieren
Binnenin en buiten
Laten we het liefde noemen
Toen ik kort de hemel raakte
Wat maakte dat je blik verzachtte
Laten we het verdriet vergeten
Nu we weten
Dat je bodem dieper is
Dan we dachten
De geheimen van dit boek
Sluipen langzaam binnen
Het gevoel in zwart op wit papier
Ik voel
Ik proef
Ik weeg en
Slik ze in
Ze vallen diep ze vallen zwaarIk buig mijn hoofd
Voor ware zinnen
Schilfers van blad
Struikelend
Valt de winter in
Aarde geur
Vol van jaar
Trekt zich terug in haar kom
De zwaarste tak valt
Met zonlicht opzij
In rafelende kleuren
In het land van smalend vuur
Stroomt het pad van verdreven tranen
Uit witte velden loopt de draad
Zie de liefde
In het brandpunt uit zweet en bloed
Huilde de aarde
Zich troostend met droog katoen
Uit geputte grond
Staat Moeder op en voedt haar kind
Het kind dat al haar kleuren kent
Zal leren staan het komende uur
Zij ziet haar kans, kracht, en kennis
Zij dooft het vuur met enkel liefde
Het loden wolkendek
Drukt op mijn gemoedIk moet zoveel
Wat ik wilHet eerlijke stukje van mijn deel
En een eigen kleine stille plek
Van buiten zijn we
Geen een gelijkAls ik naar binnen kijk
En tracht te overzien
Zie ik meer gelijkenissen
Dan verschillenMisschien
Nu is hier
Mijn blikveld
Telt
Vandaag is voldoende
Geen gejakker en geren
Ik ben
Ik staar naar de routekaart
Wat links?
Waar rechts?Ik mijd het struikel pad
Kruispunten neem ik steeds
Rechtdoor
Het liefst zie ik bruggen
Overal
Dan kijk ik in de diepte
En hou me vast zodat ik niet val
Lange smalle schaduwen
in vroeg avondlichtIk wacht op de merel
Voor het sluiten van de dagTijd voor een zomeravond gedicht
Waarin ik tracht te lezen wat ik zag
Er zat een vogel in mijn tuin
Fris gevederd, net uit het ei
Het leek alsof ze wachtte
Alsof ze wachtte op mijVogels horen niet op de grond
Daar is het vies en vol gevaar
Vogels horen te vliegen maar
Ik zag dat ze vliegen moeilijk vondIk heb haar voorzichtig opgetild
Verteld dat door vleugels uit te slaan
Er werelden en boeken opengaanZe trok de wijde wereld in
Gevleugeld en met gemak
Soms komt ze even bij mij terug
Zij op haar, ik op mijn takWe luisteren naar elkanders lied
Een groter geluk bestaat er niet
Er is geen terug
In het vergeetboek
Lege bladzijden
Terug gerold
Ingewikkeld
Een prop voor de prullenbak
Met strik zou overdreven zijn
Net als het blakende wit
Vanuit een stil verlangen tot bewegen
Voel ik rennend, aanmoedigingen
Van bomen in het bosLeer mij te wortelen
Fluister jullie oeroud aarden
En Loslaten
Na het begin, als het kouder wordt
Om niet in wanhoop te blijven
Zwevend daar ergens tussen in
Tussen de scherven
Van de dag
Zwiep ik heen en weer
Dáár dat beeld
Wat me zo raakte
Ik kopieer en plak het deze keer
Druppels dauw die vallen
Als sneeuw maar zachter
Druipend in mijn gezicht als ik
Krakend groei breek en
Verder open scheur
Terwijl ik boven kom en duik
In de zee die mij opneemt
En mij draagt zodat ik rust
In armen van golven
Ginds
Persen wortels zich
In poriën van aarde vol ravijnen
Zinken bergen langzaam in
Hoe ik wikkel in spiralen
Wervelend rond de zon
Als ik in de dingen kijk
En begrijpen wilDit leven verder
Vol verder niets ontziend
Dit verzonken land
Is mijn kindertuin
Ik hou de laatste witte lelie
In mijn bebloede handRozen hebben doornen
Vage geuren
Onvaste lijnen
Ik zie de poort
Waardoor ik zal verdwijnenIk schep een nieuwe tuin
Hoger, verderop
Met wilde kleurige bloemen
En geurige klimop
Diepe sombere ogen
Omringd met geur
Verschaalde slaapIk tracht je blik te vangen
Een glimp van trots
Verstild verlangenHet maakt dat ik mij afvraag
Op welke barre wegen
Ben jij je jeugd en kracht
Voorgoed kwijtgeraakt
Het hoofd in de wolken
Voeten in het zand
De zee in mijn oren
Hand in handGa met mij mee….
Ik heb gevonden wat ik was verloren
Vuur zwavel lava
Uit een diepe krater
Later vruchtbaar landIk vlei me in je schoot
Aarde ik bemin je
Hier, zo dicht bij de doodVoor wat jij kan geven
Vruchten
Een gedicht
Drang tot overleven.
In het bos omhels ik bomen
Ik kleef aan hun bast als een parasiet
Voelend hoe haar krachten stromen
Ze zijn er wel maar je ziet ze nietAlles van waarde
Komt uit de aarde
Vanuit een ander raam
Kijk ik van onder naar boven
Namen geschreven in de lucht
In vogelvlucht mijn leven zien
Het geven en dan sterven.
Flessenpost
Naar
een verre kust
Waar
liefde landt
Daar
zal het aardenOntkiem me
Berg mijn levenslust
Het liefst pluk ik laaghangend fruit
Ik pers daar zachtmoedig een rijmend vers uit
Zo in het zicht, makkelijk te grijpen
Puur zoals het hangt klaar met rijpen
Hoe anders is het Verderop gedicht
Waarnaar ik aanhoudend tast
Hoger, grilliger met scherper contrast
spiegelt zij het binnenlicht
Schier onnavolgbare zinnen
Wekken mij diep van binnen,
Soms zijn het raadsels, zegt het mij niets
Soms borrelt het en smeult er iets
Verderop vruchten of laaghangend fruit
Neem poëzie in en leef je uit
De tuin schitterde
Van slijm en naakte passie
Parende slakken
Aftasten en aanvoelen
Trage liefde houdt het langst
************************************
Naar aanleiding van de limericks
“Kieren dichten ” en “Gladjes” van Harrij Smit op zijn blog ” gedacht & gedicht”
Ik dacht terug aan verleden zomer. Ik was toen getuige van het fascinerende schouwspel van parende slakken. Geen bier meer in mijn tuintje. Of juist wel?
Het licht op het water
Breekt in losse flarden
Uit een
Ze beuken tegen de kant
Onpeilbare donkerte
Vertraagt mijn blik
Ik slik en huiver
Keer mij om
Kom, we gaan wat drinken en praten
Luisteren naar wat zoal boven komt drijven
We proosten op diepte, en de waan van het bestaan.
Om uitbundig te blijven en in stilte te gaan
IJsbloemen doemen op het glas
Uit het niets betover lijnen
Wat eerst vloeibaar was
Bottend vanuit een hart
Bevroren kristallen symmetrie
Wat ik dacht is wat ik zie
Druppelend stuivend zwevend
druipend golft het door mijn lijf
Zodat ik samenhangend blijf
Een geheel en levend
Laatst sprak een
steen mij aan
Een grote zwerfkei
Hij lag daar zwaar
en slaakte een zucht
Een windvlaag raakte mij
Hij verhaalde over
zijn dwalen en zwerven
Ik zag de diepe kerven
aan zijn ruwe oppervlak.
Hij liet zich gewillig leiden door krachten in de natuur
Eerder, lang geleden, in een ver vergeten uur.
Ik vertelde over deze mensentijd
Over hoop, geloof en liefde
haat, jaloezie en nijd
Opgelucht met onze dialoog leek het kort
alsof hij licht bewoog
Ook hij was ontstaan uit binnenvuur
Uit warme passie van de natuur
Oud, koud maar vol verlangen
Sprak hij zacht
Over een Oost-West verbindende kracht
Een samentrillend leven
Zoals vuurstenen vonken geven
Zo vormen harten
Cirkelend in elkaar
Jou en mij werkelijk en waar
Onze zielen dichtbij
Het trillend licht
In het lege ei
Toen mijn vader zijn pijp aanstak
En zijn lucifer plantte
Wist ik
Nooit meer een mooier licht
Nooit meer een beter idee
Nooit, aardser dieper zielenzicht
Mijn vader, zijn vuur en het ei
Een deftige dame uit Strijen
Wilde wel weer eens vrijen
Dus nam ze de bus
Chauffeur kreeg een kus
Ze leerde hem later ook breien
Laten bezinken
Blijven drijven
Niet verdrinken
Blijf trouw aan jezelf
Alleen
Gelaten
Verraden voelen
En intens alleen
Verlaten door je lijf
Wil je dat ik blijf slapen….
Schuif je dan een stukje op
Leven op het scherpst van de snede
Tijd splijt in facetten
Het jaar heeft de dagen bijna ingeslikt
Goed opletten
Voor je het weet ben je uitgetikt
Winter kwam met brede slagen
Ze werpt een koud en ragfijn kleed
Daaronder, in de kiem wordt al gesmeed
Voor latere, nieuwe dagen
***
Het is er warm en onaards licht
Veilig diep verborgen
Geen kennis nog van morgen
Tijdloos zonder gewicht
***
Later zal de zon ontsluiten
De kiem wordt uitgelicht
Binnen wordt weer buiten
Met even grote slagen
Als in het begin van dit gedicht
In drie bedrijven drie keer rond de aarde gaan
Aangeraakt
Opgetild
Geliefd
Bemind
Bedrogen
Neergesmeten
Het doek valt.
Ik leef ! en speel verder.
Ze riepen je naam
Galmend tussen witte muren
Echoënd in magneten
Onbreekbaar ijle liefde
Vult de tussen ruimte
Tere handen houden los
Je spaart woorden in broze huid
Kijkt en luistert
Luistert niet naar ons
Gevoelens zie je niet
Je hoort ze evenmin
Liefde in het begin
Of, later het verdriet
Had ik maar ’n oog
Dat door sluiers kijken kon
Hoe vriendschap begon
Of, hoe woede bewoog
Een stil en voelend weten
Meer dan dat ik zie
Alles is energie
Een oer krachtketen
Ze trekt en verbindt
Boven onder, overal
Stroomt ze, zoekt en vindt
Het wiegje bleef leeg
Zou zich vullen met gedachten
Aan een onvoltooid voorbij verwachten
Mijn moeder baarde
Huilde en zweeg
Ik stond buiten en staarde
Naar vroege sneeuw op zwarte aarde
Muren van intolerante
Blaaskakerige dikke huiden
Ver weg
Buiten hun beperkte zicht
Ligt het Aanvoelend Weten
Niet om te graaien
Maar om voorzichtig te worden uitgelicht
Avondschemer sluimert over het gras
In de bomen zullen sterren komen
Ook de maan zal ergens moeten zijn
Deze dag als alle andere
Zocht ik je hand
Ruw eelt en dikke lijnen als touwen
Mijn hand in de jouwe
Geborgen
Omvat je mijn gezicht
Kom, geef mij de nacht
Ik droom waaruit ik werd gehouwen
En keer alles nogmaals om
Ik zal mij verbonden weten
Met de schoot van alle vrouwen
In de verte wordt het al weer licht
Daar gaan de Ganzen
Krachtig de weg doorklieven
Het zuiden peilend
De wereld van bovenaf
Gezien en zo gelaten
Hij spuugt in gal en bloed
Ijs scherpe woorden
De wereld in
Palend op zijn meter
Weet hij alles beter
Razend tierend puilt hij uit
Hij ziet zich groter dan hij kan zijn
Het maakt hem klein
Kom dooi kom omarm en verwarm
Help deze kille starre man
Zodat zijn hart weer kloppen kan
Kijk me aan
Ik hou van jou
Laat gaan die bittere kou
Wend je af of keer je om
Zodat ik, dichter bij je kom
Luisteren is een goede start
Net als kijken vanuit je hart
Herfst hibiscus blad
Met op haar tak een koolmees
Beide kleuren geel
Herinnering aan de zon
En zoete zomerochtend
Geritsel s’nachts
Verborgen onder takken
Familie Egel
Stekelig knus bij elkaar
Spits en prikkelend leven
Meer dan oud papier
Beelden in sapstroom ringen
Drukken de tijd uit
Een diep snikken voor de val
Ze giet verdwaalde tranen
Nog ongevleugeld dwarrelt
mijn idee met de herfstbladeren mee
Weerbarstig als ideeën zijn
Wilde ze gaan en zelf bestaan
Met weemoed denk ik nu terug
Aan het vrije blije begin
Maar ideeën worden groot
Ze krijgen zelf zin
Wie weet, vindt ze de ideeën wereld
En begint er zelf een
Dan vormen ze met zijn tweeën,
Drie grandioze ideeën.
Lentelicht
Golven kracht
Maken iets van niets
Herfstlicht
Groen geel rood
Wattig licht
verwachtte dood
Boven een golvend geploegde akker
Keren vogels
Terug en later weer om
Ook het punt waarop mijn dromen keren
En ik weer op aarde kom
Alsof een golf het strand kust
Alles keert door licht
Beweegt en
Rust.
Op de fiets heb ik last van dichten
Waar ik kijk hoe hard ik ook fiets
Overal verschijnt wel iets
Volzinnen of vergezichten
Een meeuw krast mij zijn honger toe
Bomen ruisen over het zicht
Stromend water druppel gedicht
De zwerfkei zucht zwaar en moe
Het kan zomaar gebeuren dat voorbijgangers mijn vers kleuren
Een bijna contact een vluchtig kijken
Kan mijn gedicht enorm verrijken
Alles fietst aan mij voorbij
Ik neem het waar
Het maakt me blij
Op het strand
Luister ik
Naar wind gefluister
En schelpen die ik vind
Sommige achteloos vertrapt
Tot splinters
Weerloos zonder verband
Liggend in het zand
Voor mij rest een zelfde lot
Vroeg of laat
Een lege huls zonder inhoud
Wiens vluchtige vulling
verder gaat
Tot dan zoek ik verbinding
Binnen boven
Buiten onder
En beloof mezelf plechtig
Dat ik iedere dag bewonder
Zoals jij daar staat op dat perron
Gebogen en alleen
Je kijkt omhoog, volgt je gedachten
Je stuurt ze ergens heen
Er hangt droefheid in de lucht
Een vochtig zwaar gemis
Tussen alle treingeluiden
Voel ik dat er zij niet meer is
Dan maar reizen en bewegen
Overal en nergens heen
Je komt haar toch wel tegen
Een vluchtige geur
Gebaar of woord
Een glimlach die je kort bekoort
De stem die jou ooit troostte
Heb je al lang niet meer gehoord
Dus blijf je reizen
Eeuwig zoeken
Naar iets wat het bijna raakt
En je dan, in het voorbijgaan,
Intens gelukkig maakt
Alle hoop voor onze helden
Die zwarte honden leren weerstaan
Die donkere hele dagen
Door zware tijden gaan
Alle kracht voor deze dragers
Van raadselachtig somber gewicht
Het enige wat ze vragen
Is dat er wordt bij gelicht
Alle liefde voor hen die zoeken
Naar wat heel normaal schijnt
Maar steeds als het dichtbij komt
Lijkt dat het verdwijnt
Rustig vrijuit kunnen leven
Is soms een hels karwei
Maar samen gaan we het redden
Jij en ik zijn wij
Open de sluizen slecht alle muren
Stook op de binnenvuren
In verhitte stilte wordt hier gesmeed
Aan iets wat dichten heet
Kijk naar beneden ontgrendel verdriet
Zie de diepte in wat je ziet
Voel het ritme van seizoenen
Leer het onzegbare toch te benoemen
Luister naar het geluid van de wind
Het kan zijn dat je daar inspiratie vindt
Kom maar bliksemschicht en donder
Schrijf je gedicht en verwonder
Of…. laat het rijm zacht en teder komen
En put poëzie uit je dromen
Een plant heeft evengoed
Als het gemoed
De zon en water nodig
Een eigen plaats om stil te staan
Vrijelijk open en omhoog te gaan
Water druppels stromen vloeien
Laten los en laten groeien
Het nog vochtige ochtend licht
Tovert een glimlach op jouw gezicht
Een plant schenkt bloemen of een vrucht
Zoete zorgeloosheid
Doordrenkt de lucht.
Vol met beloften
Late lege winter tuin
Wachtend op meer licht
Het leven vloeit uit
Een volle late herfst tuin
Rust….maar niet voorgoed
Laat mij naar een plek toe drijven
Ongezien en stil
Waar ik dan kort kan blijven
Dat is wat ik wil
Ik zal daar lezen wie ik ben
Schrijven wie ik wil zijn
In de hoop dat ik me ken
Licht luchtig en klein
De tuin geeft de laatste
bladeren vrij spel
Op en weer heen en neer
Ik tuur door het raam
En weet het ook niet meer
Snijdende herfstwind
Ze baant zich een weg voor mij
Veilig thuiskomen
De ballerina
In tedere verbinding
Vandaag nog valt ze
In de lucht van Amsterdam
Van Rosa:
Zo moet ik overal in de stad wel even aan mama denken 😉
De zomer fluistert
Puntloos droge ritseltaal
s’winters is het stil.
Zomer ochtendzon
Een duif in wit wattig licht
Kan het vrediger
Zwaar donker gezoem
Benadrukt in alle ernst
Zijn werk voor honing
Duizend kraanvogels
Komen aan en gaan terug
Weerzien te aarden
Zoet rode besjes
Barstends vol sappig suiker
Hangen zwaar en klaar
Een draad in de tuin
Ze bestaat, dun en deinend
Alleen in dit licht
Stil, langzaam leven
De weg naar boven zoeken
Maakt momenten groot
Hey, fluit met me mee
Laat maar horen wat jij wil
Dit is nu mijn boom
Deze groet van jou
Gemaakt uit tranen van toen
Schenkt nu een glimlach
Vroeg in de ochtend
Maken vogels nacht tot dag
Fluitconcert in mei
Intens kort geleefd
Trillend klein bosanemoontje
De beweging blijft
Ze glinstert en glanst
Vrij en vrolijk wendt ze zich
Spelend met de nacht
De vogels vliegen
Als de fontein gaat spuiten
Daarna snel terug
Het blad gesloten
Plooi vorm gevouwen vleugel
Pracht zonder vliegkracht
Kom, vervolmaak mij
Ik laat mijn rand en hart zien
Geen grenzen geen angst
Opgaand schoon en stil
Vrij uit diep donker modder
Wacht, er is opening.
Ze wil dat hij kust
Overstromend van liefde
Smaakt ze zilt en zoet
Betover lijnen
Wijzen jou de smalle weg
Naar ragfijne dood
De pracht zit in mij
Mooier dan dit word ik niet
Bom vol explosie
Alléén in de nacht
Neemt ze een duik in de zee
De dag brengt hitte
Porto 10 mei 2015. Bij toeval in Porto deze prachtige plek van deze dichter ontdekt. Boekhandel Lello in Porto had helaas geen dichtbundel te koop. “Een vergeten dichter” zei de boekhandelaar.
Om deze dichter te eren start ik een blog over vergeten dichters. Ik ben op zoek en vindt mijzelf.
Het Gedicht ” La Lágrima ”
The Tear(…) Upon the jagged leaf of a sycamore tree
Which, like a scavenger, on stones and lava feeds
The gentle Dawn, compassionate and divine
Shed an eternal tear, huge and crystalline.
So perfect and so limpid a tear that it appeared
From afar a star, a diamond when neared.
With his splendid retinue, a king passed that way
Helmets, spears, bugles thirty banners on display.
“My crown”, exclaimed the king, surveying the scene,
“Contains countless sapphires and gemstones that gleam,
Exquisite rubies of blood-red and gold
Crystallised kisses of love set aglow
There are pearl which are drops of immense agony
Shed as tears by the Moon, frozen hard by the sea,
Yet diamonds and rubies and pearls from Ophir
All this I’d forsake just to have you oh tear (…)